Luke 23

1En de gehele menigte van hen stond op, en leidde Hem tot Pilatus.
 de gehele menigte van hen stond op, Dat is, de ganse Raad, Luk 22:66 .
,
 Pilatus Namelijk den stadhouder der Romeinen, van wien zie Mat 27:2 .
2En zij begonnen Hem te beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dat Deze het volk verkeert, en verbiedt den keizer schattingen te geven, zeggende, dat Hij Zelf Christus, de Koning is.
 het volk verkeert, Namelijk der Joden.
,
 Koning is Namelijk der Joden.
3En Pilatus vraagde Hem, zeggende: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het.
 Gij zegt het Dat is, ja Ik ben het. Zie Mat 26:25 ; Joh 18:37 .
4En Pilatus zeide tot de overpriesters en de scharen: Ik vind geen schuld in dezen Mens.
 schuld in dezen Mens Grieks oorzaak; namelijk die Hem den dood schuldig maken.
5En zij hielden te sterker aan, zeggende: Hij beroert het volk, lerende door geheel Judea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe.
 hielden te sterker aan, Of, stijfden zich daartegen.
6Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraagde hij, of die Mens een Galileër was? 7En verstaande, dat Hij uit het gebied van Herodes was, zond hij Hem heen tot Herodes, die ook zelf in die dagen binnen Jeruzalem was.
  Heródes was, Deze was toegenaamd Antipas, een zoon van Heródes den Grote, een viervorst over Galilea, die Johannes de Doper had doen onthalzen. Zie van hem Luk 3:1 , Luk 3:19 .
,
 binnen Jeruzalem was Namelijk om het feest van pascha met zijn volk te houden.
8En als Herodes Jezus zag, werd hij zeer verblijd; want hij was van over lang begerig geweest Hem te zien, omdat hij veel van Hem hoorde; en hoopte enig teken te zien, dat van Hem gedaan zou worden.
 teken te zien, Dit is, wonder, uit enkele nieuwsgierigheid, welke Christus niet heeft willen voeden.
9En hij vraagde Hem met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. 10En de overpriesters en de Schriftgeleerden stonden, en beschuldigden Hem heftiglijk.
 overpriesters en de Schriftgeleerden stonden, Namelijk die Pilatus met Christus tot Heródes gezonden had, vs.15.
11En Herodes met zijn krijgslieden Hem veracht en bespot hebbende, deed Hem een blinkend kleed aan, en zond Hem weder tot Pilatus.
 krijgslieden Grieks heiren; dat is van zijne trawanten.
,
 veracht en bespot hebbende, Grieks vernietigd.
,
 een blinkend kleed aan, Of, sierlijk, hoedanige klederen de koningen en prinsen plachten te dragen, Gen 41:42 ; Est 8:15 , hetwelk hij doet om te spotten met zijn koninkrijk, gelijk ook doen de soldaten, Mat .27:28, als zij Hem een purperen rok aandoen.
12En op denzelfde dag werden Pilatus en Herodes vrienden met elkander; want zij waren te voren in vijandschap tegen den anderen. 13En als Pilatus de overpriesters, en de oversten, en het volk bijeengeroepen had, zeide hij tot hen:
 als Pilatus de overpriesters, Namelijk nadat Heródes Christus weder tot Pilatus gezonden had.
14Gij hebt dezen Mens tot mij gebracht, als een, die het volk afkerig maakt; en ziet, ik heb Hem in uw tegenwoordigheid ondervraagd, en heb in dezen Mens geen schuld gevonden, van hetgeen daar gij Hem mede beschuldigt;
 ondervraagd, Het Griekse woord betekent somtijds rechtelijk ondervragen of onderzoeken. Zie dergelijke Act 12:19 .
15Ja, ook Herodes niet; want ik heb ulieden tot hem gezonden, en ziet, er is van Hem niets gedaan, dat des doods waardig is.
 van Hem niets gedaan, Namelijk Christus. Anderen verstaan het van Heródes, namelijk dat hij Christus niet heeft aangedaan, waaruit blijken kan dat hij Hem oordeelde des doods waardig te zijn.
16Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.
 kastijden en loslaten Dat is, geselen, gelijk verklaard wordt Joh 19:1 .
17En hij moest hun op het feest een loslaten.
 moest hun Namelijk door een gewoonte bij de Joden gebruikelijk. Zie Mat 27:15 , en Mar 15:6 , Mar 15:8 .
,
 het feest een loslaten Namelijk van pasen; zie Joh 18:39 .
18Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg met Dezen, en laat ons Bar-abbas los.
 Weg met Dezen, Grieks neem dezen weg; namelijk van de aarde; dat is, dood Hem, gelijk Act 21:36 , en Act 22:22 .
19Dewelke was om zeker oproer, dat in de stad geschied was, en om een doodslag, in de gevangenis geworpen. 20Pilatus dan riep hun wederom toe, willende Jezus loslaten. 21Maar zij riepen daartegen, zeggende: Kruis Hem, kruis Hem! 22En hij zeide ten derden male tot hen: Wat heeft Deze dan kwaads gedaan? Ik heb geen schuld des doods in Hem gevonden. Zo zal ik Hem dan kastijden en loslaten.
 kastijden Dat is, geselen, gelijk vs.16.
23Maar zij hielden aan met groot geroep, eisende, dat Hij zou gekruist worden; en hun en der overpriesteren geroep werd geweldiger.
 met groot geroep, Grieks met grote stemmen.
,
 geweldiger Dat is, hoe langer hoe sterker; nam de overHand.
24En Pilatus oordeelde, dat hun eis geschieden zou.
 oordeelde, Of, stond hun toe.
25En hij liet hun los dengene, die om oproer en doodslag in de gevangenis geworpen was, welken zij geëist hadden; maar Jezus gaf hij over tot hun wil.
 tot hun wil Namelijk om naar hun wil van de soldaten gekruisigd te worden.
26En als zij Hem wegleidden, namen zij een Simon van Cyrene, komende van den akker, en legden hem het kruis op, dat hij het achter Jezus droeg.
 legden hem het kruis op, Namelijk nadat Christus een tijdlang het gedragen had. Zie hiervan de aantekeningen Mat 27:32 , en Joh 19:17 .
27En een grote menigte van volk en van vrouwen volgde Hem, welke ook weenden en Hem beklaagden.
 welke ook Namelijk vrouwen.
,
 weenden en Hem beklaagden Grieks op hare borst sloegen; dat is, misbaar maakten.
28En Jezus, Zich tot haar kerende, zeide: Gij dochters van Jeruzalem! weent niet over Mij, maar weent over uzelven, en over uw kinderen.
 Gij dochters van Jeruzalem Dat is, gij vrouwen, die binnen Jeruzalem woont.
,
 niet over Mij, Dat is, niet zozeer.
,
 weent over uzelven, Namelijk veel meer.
29Want ziet, er komen dagen, in welke men zeggen zal: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken, die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben.
 men zeggen zal Grieks zij zullen zeggen.
,
 de onvruchtbaren, Namelijk omdat zij zulke zwarigheden aan hare kinderen niet zullen zien.
30Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons; en tot de heuvelen: Bedekt ons.
 te zeggen tot de bergen Namelijk uit groten schrik en benauwdheid, gelijk Hos 10:8 ; Rev 6:16 .
31Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden?
 groene hout, Grieks vochtig; dat is, aan mij, die onschuldig en rechtvaardig ben.
,
 wat zal aan het dorre geschieden? Dat is, wat zal dan den goddelozen en schuldigen wedervaren. Zie dergelijke 1Pe 4:17-18 .
32En er werden ook twee anderen, zijnde kwaaddoeners, geleid, om met Hem gedood te worden. 33En toen zij kwamen op de plaats, genaamd Hoofdschedel plaats, kruisigden zij Hem aldaar, en de kwaaddoeners, den een ter rechter zijde en den ander ter linker zijde.
  Hoofdschedel- plaats, De oorzaak van dezen naam zie Mat 27:33 .
34En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun; want zij weten niet, wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot.
 zij weten niet, Dat is, het merendeel van hen. Want sommigen van hen wisten het wel en zondigden tegen den Heiligen Geest, Mat 12:32 .
,
 wat zij doen Dat zij namelijk den waren Messias kruisigen. Zie Act 3:17 ; 1Co 2:8 .
35En het volk stond en zag het aan. En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods.
 de Uitverkorene Gods Dat is, van God verkoren om te wezen de ware Messias, 1Pe 1:20 .
36En ook de krijgsknechten, tot Hem komende, bespotten Hem, en brachten Hem edik;
 en brachten Hem edik; Namelijk voor de tweede reis. Waarvan zie Mat 27:34 , Mat 27:48 .
37En zeiden: Indiën gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. 38En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN.
 opschrift Namelijk zijner beschuldiging; Mar 15:26 .
,
 boven Hem geschreven, Dat is, boven zijn hoofd, op het kruis gehecht; Joh 19:19 .
39En een der kwaaddoeners, die gehangen waren, lasterde Hem, zeggende: Indiën Gij de Christus zijt, verlos Uzelven en ons. 40Maar de andere, antwoordende, bestrafte hem, zeggende: Vreest gij ook God niet, daar gij in hetzelfde oordeel zijt? 41En wij toch rechtvaardiglijk; want wij ontvangen straf, waardig hetgeen wij gedaan hebben; maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. 42En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.
 Koninkrijk zult gekomen zijn Namelijk van uwe heerlijkheid.
43En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het Paradijs zijn.
 in het Paradijs zijn Dat is, in den hemel; 2Co 12:4 .
44En het was omtrent de zesde ure, en er werd duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe.
 de zesde ure, Zie van het tellen dezer uren Mar 15:25 .
,
 over de gehele aarde, Of, over het gehele land.
45En de zon werd verduisterd, en het voorhangsel des tempels scheurde midden door.
 zon werd verduisterd, Zie hiervan Mat 27:45 .
,
 voorhangsel des tempels scheurde midden door Zie Mat 27:51 .
46En Jezus, roepende met grote stemme, zeide: Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest. En als Hij dat gezegd had, gaf Hij den geest.
 beveel Ik Of, zal Ik bevelen; dat is, in bewaring geven als een pand, dat iemand vertrouwd wordt, om te zijner tijd weder te geven.
,
 Mijn geest Dat is, mijn ziel.
47Als nu de hoofdman over honderd zag, wat er geschied was, verheerlijkte hij God, en zeide: Waarlijk, deze Mens was rechtvaardig.
 verheerlijkte hij God, Namelijk openbaar belijdende dat Christus onschuldig en de Zoon Gods was, alzo God daarvan zo klare tekenen gegeven had; Mat 27:51 , enz.
48En al de scharen, die samengekomen waren om dit te aanschouwen, ziende de dingen, die geschied waren, keerden wederom, slaande op hun borsten.
 slaande op hun borsten Namelijk tot een teken van droefheid en verslagenheid.
49En al Zijn bekenden stonden van verre, ook de vrouwen, die Hem te zamen gevolgd waren van Galilea, en zagen dit aan. 50En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een goed en rechtvaardig man, 51( Deze had niet mede bewilligd in hun raad en handel) van Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte;
 verwachtte; Of, ontving, nam aan.
52Deze ging tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. 53En als hij hetzelve afgenomen had, wond hij dat in een fijn lijnwaad, en legde het in een graf, in een rots gehouwen, waarin nog nooit iemand gelegd was. 54En het was de dag der voorbereiding, en de sabbat kwam aan.
 het was de dag der voorbereiding, Grieks en de dag was de voorbereiding; namelijk van den sabbat, en meteen van het pascha der Joden. Zie Mar 15:42 ; Joh 19:14 .
,
 kwam aan Grieks lichtte aan; dat is, begon aan te breken, met het opgaan van de sterren. Want bij de Joden nam de dag zijn begin van den ondergang der zon, en werd gerekend van den enen avond tot den anderen.
55En ook de vrouwen, die met Hem gekomen waren uit Galilea, volgden na en aanschouwden het graf, en hoe Zijn lichaam gelegd werd. 56En wedergekeerd zijnde, bereidden zij specerijen en zalven; en op den sabbat rustten zij naar het gebod.
 naar het gebod Namelijk het vierde gebod, Exo 20:10 .
Copyright information for DutSVVA